Het begin. Over longziekten...
In zo’n enorm onderzoeksveld begin je natuurlijk met een grondige inventarisatie.
Waar staan we nu?
12 onderzoeksrapporten
Om de situatie goed in kaart te brengen, zijn allereerst de longziekten ingedeeld in 12 groepen, ofwel 12 velden van onderzoek. Op elk onderzoeksveld is een multidisciplinair team gezet om de stand van zaken nauwkeurig in beeld te brengen.
Gegevens verzameld
Van alle onderzoeksrapporten zijn alle relevante gegevens verzameld. Daarbij gaat het om de onderzoeksinspanningen van de afgelopen jaren, de gebieden met goede en slechte zichtbaarheid, de noodzaak van research, een SWOT-analyse, de raakvlakken met andere gebieden, de prioriteiten in onderzoek voor de komende jaren, de voorwaarden voor succes, de tien meest geciteerde publicaties over de onderzoeksrapporten in de voorafgaande 5 jaar, en - niet in de laatste plaats - de wensen van patiënten.
12 ziekten
Hieronder een overzicht van de 12 ziektegroepen. Klik op de ziekte voor een uitgebreide beschrijving of vraag per ziekte de pdf op met het complete onderzoeksrapport van deze ziekte.
Allergie
Allergische aandoeningen vormen wereldwijd een probleem dat steeds vaker voorkomt en in ernst alsmaar toeneemt.
De ziekte
In sommige Europese landen heeft bijna 50% van de kinderen last van allergie.
Bij een allergische ziekte reageert het afweersysteem op stoffen zoals huisstofmijt, pollen, schimmelsporen, huidschilfers van dieren, insectenbeten, voedingsmiddelen en geneesmiddelen. Stoffen die een allergische reactie kunnen veroorzaken, noemen we allergenen.
Normaalgesproken komt ons afweersysteem in actie om ziekteverwekkers in ons lichaam te bestrijden. Allergenen vormen in tegenstelling tot veel ziekteverwekkers echter geen bedreiging voor ons lichaam. Toch reageert ons afweersysteem erop.
Allergische ziekten uiten zich vooral in huid, neus en luchtwegen. Ze kunnen echter ook leiden tot maag- of darmklachten en zelfs tot anafylaxie en de dood. Bij anafylaxie is er sprake van een plotselinge reactie op een stof door het hele lichaam.
Bij een allergische reactie kan de antistof Immunoglobuline E (IgE) een rol spelen. Een epidemie van allergische ziekten waarbij IgE in het spel was, deed zich de afgelopen decennia voor in alle delen van Europa, waaronder Nederland.
Allergische ziekten staan wat dat betreft niet op zichzelf, want momenteel is er ook een toename van een andere groep ziekten waarbij het afweersysteem ongewenst reageert: de auto-immuunziekten. Zowel bij allergieën als bij auto-immuunziekten is er sprake van een verstoring van het afweersysteem. Het zijn complexe aandoeningen, waarbij veel factoren een rol spelen, van de omgeving tot en met erfelijkheid. Het samenspel van al deze factoren bepaalt hoe de ziekte zich uiteindelijk openbaart. Bovendien leiden al die verschillende interacties tot verschillende en vaak naast elkaar bestaande verschijningsvormen van de ziekte (fenotypes).
Waarschijnlijk begint het ontstaan van een allergie al in de baarmoeder of vlak na de geboorte, waarna men in de kindertijd de eerste symptomen krijgt. Allergieën die zich openbaren op volwassen leeftijd, zijn ook voor een groot deel beïnvloed door ontwikkelingen in deze vroege periode.
Situatie in Nederland
20-25% van de volwassen Nederlandse bevolking heeft een luchtwegallergie, terwijl naar schatting 40% van de schoolgaande kinderen allergisch is. In 2008 gebruikte ten minste 1,2 miljoen mensen medicatie tegen de symptomen van allergie. Allergie komt vaak voor in combinatie met andere ziektes. Zo is in Nederland van alle schoolgaande kinderen met astma, ongeveer 60% allergisch. Tussen 80 en 95% van de allergische astmapatiënten heeft ook hooikoorts en 30 tot 40% van alle patiënten met hooikoorts hebben lagere luchtwegklachten. Patiënten met hooikoorts hebben een 3 keer zo grote kans om astma te ontwikkelen.
Therapie
Onderzoekers proberen meer inzicht te krijgen in het ontstaan van allergie, maar preventie van de ziekte is nog steeds niet mogelijk. Allergie is ook niet te genezen, maar patiënten kunnen de ziekte wel ontgroeien. Dat gebeurt vooral met eczeem in de kindertijd. Ook is het mogelijk om symptomen te bestrijden, zodat patiënten er minder last van hebben. De huidige behandeling van allergie is gebaseerd op het vermijden van allergenen en het gebruik van medicatie, zoals antihistaminica, antileukotriënen en corticosteroïden. Er bestaat ook immunotherapie die de afweer tegen allergenen vermindert.
De beschikbare medicijnen bestrijden niet alleen de symptomen, maar ook de ontstekingen die bij een allergische reactie kunnen optreden.
Een punt van zorg is de veiligheid van patiënten die langdurig worden behandeld. Ook zorgwekkend is het feit dat een deel van de patiënten niet onder controle staat.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Veel onderzoek wordt er al gedaan naar verschillende verschijningsvormen van allergische aandoeningen, naar diagnose van de ernst van de aandoening en naar biologische mechanismen. Ook is er veel onderzoek naar ontwikkeling van de ziekte en veroudering van patiënten.
Een sterk punt in Nederland is dat we grote groepen pasgeborenen en patiënten onderzoeken. Door deze groepen te blijven volgen en onderzoeken, kunnen we veel bereiken. Niet alleen binnen Europa in het kader van het Europese onderzoeksprogramma Horizon 2020, maar ook wereldwijd.
Daarnaast zijn er kansen om nieuwe inzichten te krijgen vanuit onderzoek dat na testen in het lab direct doorgaat in de praktijk bij patiënten (translationeel onderzoek).
Astma
Astma is een chronische ziekte die zich vaak openbaart in de kindertijd, maar ook volwassenen kunnen de ziekte krijgen.
De ziekte
Bij astma zijn er permanent kleine ontstekingen in de longen. Dat kan veel klachten veroorzaken. Het zwaarst is de zogenoemde astma-aanval, waarbij de luchtwegklachten plotseling zeer ernstig worden. Een astma-aanval ontstaat wanneer de longen geprikkeld worden door een stof waar de patiënt gevoelig voor is. De luchtwegen worden nauwer en de patiënt kan heel moeilijk ademen.
Een ander probleem van astma is dat de longfunctie in de loop der tijd steeds slechter kan worden.
Hoeveel mensen wereldwijd astma hebben, varieert sterk per regio: van 1-10% in Oost- en Zuid-Europese landen tot 10-22% in Noord- en West-Europa. Eind 20e eeuw is het aantal gevallen van astma gestaag toegenomen.
De oorzaak van astma is onbekend. Waarschijnlijk is het een combinatie van genetische aanleg en omgevingsfactoren, zoals virusinfecties, roken of blootstelling aan een stof die een allergische reactie veroorzaakt. Wat een rol kan spelen, zijn afwijkingen in het immuunsysteem die zijn aangeboren of die op latere leeftijd zijn ontstaan. Ook ontstekingen of structurele veranderingen in de luchtwegen dragen bij aan astmaklachten. De factoren die van invloed zijn op de ernst van het astma, verschillen tussen patiënten en kunnen zelfs verschillen bij een patiënt tijdens het verloop van de ziekte.
Situatie in Nederland
In 2007 waren er 54.000 patiënten met astma in Nederland, iets meer mannen dan vrouwen. In 2011 zijn 69 patiënten overleden aan astma, dat zijn er 69 te veel!. Astma staat op de vierde plaats van ziekten met de grootste ziektelast. De ziektelast wordt uitgedrukt in ‘DALY’s’, wat staat voor het aantal jaren dat verloren is gegaan door vroegtijdige sterfte met daarbij opgeteld het aantal jaren dat is doorgeleefd met de ziekte. Die ziektelast bij astma is voornamelijk een gevolg van astma-aanvallen.
Therapie
Hoewel astma niet kan worden genezen, kunnen de meeste patiënten de ziekte wel onder controle houden. Zij vermijden de factoren die astma uitlokken en krijgen daarnaast een behandeling met medicijnen die de luchtwegen verwijden en medicijnen die ontstekingen tegengaan. Toch is er een aanzienlijke groep patiënten waarvoor geen geschikte behandeling is. Voor deze patiënten is uitgebreid onderzoek nodig naar de omgeving en naar factoren die ontstekingen kunnen veroorzaken.
De afgelopen tien jaar heeft een ommekeer plaatsgevonden in de behandeling van astma. De behandelingen zijn nu meer toegespitst op het individu. Er wordt gebruik gemaakt van bestaande en nieuwe medicijnen op basis van de verschillende verschijningsvormen van de ziekte. Het resultaat is een aanzienlijke vermindering van astma-aanvallen, zelfs bij patiënten met ernstige astma.
De uitdagingen waar we nu voor staan, zijn:
- astma te kunnen voorspellen en het ontstaan van de ziekte te voorkomen;
- individuele therapie op maat te optimaliseren;
- een middel te vinden dat astma geneest.
Onderzoek: sterke punten en kansen in Nederland
Zeer sterke onderzoeksgebieden zijn het onderzoek naar verschijningsvormen van de ziekte, naar de diagnose van de ernst van de ziekte, naar biologische mechanismen en medische therapie. Gebieden waar ook veel onderzoek naar gedaan wordt, zijn ernstige astma, erfelijkheid en astma bij kinderen.
Nieuwe mogelijkheden zijn studies onder grotere groepen patiënten naar leefomgeving, luchtvervuiling, leefstijl en erfelijkheid.
Onderzoek naar astma en veroudering gebeurt minder, maar hier liggen wel kansen. Een belangrijke kans in Nederland is ook de mogelijkheid om grote groepen patiënten te volgen vanaf de geboorte of op volwassen leeftijd.
Om de oorsprong van de ziekte op te helderen en om nieuwe therapiedoelen te ontwikkelen, is er behoefte aan vervolgonderzoek bij volwassen en oudere patiënten. Nationale en internationale samenwerking is in dit verband essentieel.
Bronchopulmonale dysplasie (BPD) en primaire ciliaire dyskinesie (PCD)
Deze zeldzame ziektes hebben een relatie met vroeggeboorte of erfelijkheid.
De ziekte: bronchopulmonale dysplasie (BPD)
BPD is een van de meest voorkomende ziekten bij zeer premature zuigelingen. Het begint direct na de geboorte en de effecten kunnen tot op lange termijn aanhouden. Er zijn meerdere oorzaken voor deze ziekte, maar er is altijd sprake van een te vroege geboorte in combinatie met kunstmatige beademing. Daardoor ontstaat weefselbeschadiging van de longen die kan leiden tot chronische longziekten die zich openbaren in de kleutertijd.
Te vroeg geboren kinderen met BPD hebben vaker ziekten aan de luchtwegen, ze hebben meer behoefte aan medicijnen en ze worden vaker opgenomen in het ziekenhuis dan kinderen die geen BPD hebben. Afwijkingen aan de longfunctie, vooral in de kleine luchtwegen, blijven vaak bestaan. Zelfs als er geen luchtwegklachten zijn, zie je bij BPD-patiënten vaak op röntgenfoto’s en scans toch afwijkingen aan de longen, zoals emfyseem (bij emfyseem gaan steeds meer longblaasjes stuk). Langetermijneffecten zijn onbekend, maar de kans bestaat dat deze patiënten blijvend meer moeite houden met inspanning dan anderen. Bovendien maken de berichten over een snellere afname van de longfunctie en de hogere gevoeligheid voor chronische obstructieve longziekte (COPD), waaronder longemfyseem ook valt, het noodzakelijk dat patiënten nauw onder controle blijven.
De ziekte: primaire ciliaire dyskinesie (PCD)
PCD is een erfelijke, recessieve ziekte. Dat betekent dat je de ziekte kunt dragen en doorgeven aan je kinderen, zonder dat je zelf de ziekte hebt. Alleen wanneer beide biologische ouders de ziekte doorgeven, zal het kind de ziekte krijgen. De ziekte komt voor bij ongeveer 1 op de 15.000 geboorten, maar dit is moeilijk precies te bepalen, omdat er maar beperkte methoden zijn om te onderzoeken of iemand de ziekte heeft.
PCD is een aandoening met verminderde beweeglijkheid van trilharen (cilia) die kan leiden tot verschillende longziekten. Uit onderzoek blijkt dat desondanks de trilharen bij tenminste 30% van de patiënten met PCD wel een normale structuur hebben.
Bij 50% van de patiënten is er ook sprake van een afwijking waarbij alle organen in het lichaam omgekeerd zitten (situs inversus).
Bekend is dat er meerdere genen zijn die PCD veroorzaken en dat patiënten zeer lage concentraties stikstofmonoxide in neus en neusbijholten hebben. Duidelijk is ook dat meer dan 80% van de patiënten ademnood heeft direct na de geboorte, dat ze kort na de geboorte dagelijkse last hebben van een verstopte neus en productieve hoest, en dat zich al vroeg een terugkerende, chronische middenoorontsteking ontwikkelt of ziekten in de neusbijholtes. Recente studies laten zien dat bij patiënten op de leeftijd van 6-8 jaar ademhalingsproblemen beginnen, die vergelijkbaar zijn met taaislijmziekte (cystic fibrosis). Bovendien zie je bij deze patiënten vaak leeftijdsafhankelijke ontstekingen en irritaties van de luchtwegen.
Situatie in Nederland
Doordat BPD en PCD zeldzaam zijn en nauwelijks onderzocht, zijn er voor Nederland geen exacte feiten en cijfers beschikbaar.
Therapie
Voor BPD zijn in de loop der tijd veel verschillende behandelingstechnieken ontwikkeld. Zo is voor te vroeg geboren kinderen een beademingsmethode ingevoerd waarbij geen instrumenten meer in het lichaam gebracht hoeven te worden. Sommigen van de nieuwe methoden hebben de ernst van de ziekte verminderd, maar er is geen enkele methode die ervoor heeft kunnen zorgen dat BPD minder vaak voorkomt.
PCD heeft geen gestandaardiseerde behandeling en er zijn geen bewezen therapieën speciaal voor PCD. De meeste patiënten krijgen een behandeling die bestaat uit het vrij houden van de luchtwegen, regelmatige controle van de longfunctie en ademhalingsmicrobiologie, en het gebruik van antibiotica om ziekteverwekkers af te remmen. Concentratie van zorg in een klein aantal klinische centra kunnen de diagnostiek en behandeling verbeteren.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Een sterk punt in het onderzoek naar BPD is de goede samenwerking tussen de ziekenhuizen. Een ander sterk punt, zowel bij BPD als PCD, is het onderzoek naar biologische mechanismen.
Een kans om nieuwe inzichten in beide ziekten te krijgen, biedt de samenwerking van het praktijkgerichte onderzoek met het fundamenteel (zuiver wetenschappelijk) onderzoek.
Om PCD beter onder controle te krijgen, biedt het onderzoek naar standaardisatie van de diagnose goede kansen. Ook liggen er kansen in het onderzoek naar een beter beheer van de ziekte en meer bewustmaking voor de ziekte.
Chronische obstructieve longziekte (COPD)
Deze longziekte is nauw gerelateerd aan roken en treft wereldwijd miljoenen mensen.
De ziekte
COPD is een ziekte met vele varianten, zoals chronische bronchitis, ziekte aan de kleine luchtwegen en longemfyseem. Vaak gaat de ziekte gepaard met andere aandoeningen, zoals hart- en vaatziekten.
COPD is een vernauwing van de luchtwegen die in de loop van de tijd steeds ernstiger wordt en die niet volledig kan genezen. Bij COPD bestaat er een ontstekingsproces in luchtwegen en longweefsel.
Patiënten met deze ziekte hebben een slechte kwaliteit van leven. Ze hebben last van hoesten, slijm opgeven en benauwdheid, met name tijdens inspanning. Een sterke verslechtering van de ziekte, de zogenaamde longaanvallen of exacerbaties, is de belangrijkste reden voor ziekenhuisopname. Van de mensen die na zo’n longaanval in het ziekenhuis worden opgenomen, is slechts 20% na 5 jaar nog in leven.
COPD is de vierde belangrijkste doodsoorzaak in de wereld en staat op de tweede plaats in de ranglijst waarin ziekten worden uitgedrukt in DALY’s. Daarbij worden de jaren die mensen verliezen door vroegtijdige sterfte opgeteld bij het aantal jaren dat ze nog hebben geleefd met de ziekte. In de VS zijn de DALY’s voor COPD tussen 1990 tot 2010 met 34% toegenomen.
Bij het ontstaan van COPD spelen erfelijke aanleg en omgevingsfactoren een rol. Roken is een belangrijke risicofactor, maar daarnaast ook het inademen van stoffen op de werkplek zoals pesticiden of andere giftige stoffen.
Situatie in Nederland
In 2007 waren er 323.619 patiënten met COPD, iets meer mannen dan vrouwen. In 2011 overleden 6383 patiënten aan de ziekte. COPD is in Nederland de 6e doodsoorzaak, 5e als het gaat om het aantal verloren jaren, en 7e als het gaat om verloren DALY's. 25 procent van de patiënten ontwikkelt naast chronische obstructieve longziekte een andere ernstige ziekte.
De zorg voor COPD brengt in Nederland hoge kosten met zich mee; in 2007 werd dit al geschat op 415 miljoen euro. Gezien de toenemende vergrijzing van de bevolking zal de ziekte steeds vaker voorkomen en zal de noodzakelijke zorg voor ouderen met deze ziekte toenemen. Dit zal een grote impact hebben op de economie.
Therapie
Behandeling van COPD bestaat uit het inhaleren van medicijnen die de luchtwegen verwijden en luchtwegklachten te verminderen. Bepaalde groepen patiënten krijgen ook ontstekingsremmende medicijnen om daarmee symptomen van de ziekte en longaanvallen te voorkomen. Genezing van COPD is nog niet mogelijk. Ook ontbreekt nog inzicht in de exacte risicofactoren en in het ontstaan van de ziekte.
In een vergevorderd stadium van COPD worden wel stents (kunststof buisjes) in de luchtwegen geplaatst, zodat patiënten makkelijker kunnen ademen. Een andere optie is longtransplantatie.
Voor de nabije toekomst is te verwachten dat meer inzicht zal ontstaan in de verschillende verschijningsvormen van de ziekte en wat dat betekent voor individuele behandeling van patiënten.
Een belangrijke uitdaging is om behandeling van de ziekte in een vergevorderd stadium te optimaliseren. Ook wordt gezocht naar een behandeling die de ziekte geneest, door het herstel van longweefsel en de longfunctie.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Sterke onderzoeksgebieden zijn het onderzoek naar de verschijningsvormen en naar de ernst van de ziekte, biologische mechanismen, medische therapie en het volgen van patiënten.
Kansen liggen er in het optimaliseren van de patiëntenzorg, in coaching van patiënten en het helpen veranderen van leefstijl van de bevolking (denk aan stoppen met roken, maar vooral ook aan het beïnvloeden van omgevingsfactoren).
Kans op nieuwe inzichten biedt het onderzoek dat na testen in het lab direct doorgaat in de praktijk bij patiënten (translationeel onderzoek). Andere kansen liggen er in de samenwerking met vooraanstaande immunologen en systeembiologen. Deze kansen moeten wel gewaarborgd worden door de beschikbaarheid van grote databases voor diverse vormen van onderzoek.
Qua behandeling liggen er nog kansen in het ontwikkelen van geïndividualiseerde behandeling, met daarbij aandacht voor ziektes die zich in combinatie met COPD ontwikkelen.
Ook moeten de mogelijkheden voor behandeling op afstand nog verder onderzocht worden. Denk daarbij aan e-health en telemonitoring.
Intensive Care (IC)
Patiënten met longziekten lopen het risico dat ze voor behandeling moeten worden opgenomen op de intensive care.
Dit geldt met name voor patiënten met chronische obstructieve longziekte (COPD), astma, pulmonale arteriële hypertensie (PAH), acute respiratory distress syndrome (ARDS) en interstitiële longziekten. Die ziekten worden hierboven en hieronder beschreven. Voor de intensive care voor longziekten is een apart onderzoeksrapport beschikbaar.
Interstitiële longziekten (ILD)
Een groep van meer dan 100 zeer verschillende, zeldzame aandoeningen van de longen noemen we de interstitiële longziekten (ILD).
De ziekten
De meeste patiënten die een van deze aandoeningen hebben, lijden aan kortademigheid, vooral bij inspanning. In de loop van de tijd wordt die kortademigheid steeds erger. Daarnaast moeten patiënten vaak hoesten of hebben ze last van vermoeidheid.
Longfibrose is een van de belangrijkste interstitiële longziekten. Bij longfibrose wordt normaal longweefsel vervangen door littekenweefsel, waardoor de patiënt minder zuurstof kan opnemen. Dit geeft grote beperkingen. Bekende oorzaken van longfibrose zijn auto-immuunziekten, vergiftiging door geneesmiddelen zoals amiodaron en nitrofurantoïne, blootstelling aan mineralen zoals silica, aluminium of asbest en blootstelling aan organische stoffen zoals vogels, hout en schimmels. Wanneer de oorzaak onbekend is, dan noemen we de longfibrose idiopathisch. Doordat idiopathische longfibrose (IPF) steeds ernstiger wordt, is dit een van de longziekten met de slechtste prognose; gemiddeld leven patiënten na de diagnose nog maar 4 jaar. Bij meer dan 20% van de patiënten komt het in de familie voor.
Sarcoïdose (ziekte van Besnier-Boeck) is een andere bekende vorm van de interstitiële longziekten. Bij sarcoïdose is er sprake van een opeenhoping van ontstoken cellen die knobbeltjes (granulomen) vormen in de organen. Dat kunnen alle organen zijn, maar meestal bevinden de granulomen zich in de longen of de lymfeklieren. De oorzaak van sarcoïdose is niet bekend. Het ziektecijfer als gevolg van sarcoïdose is hoog. Veel patiënten hebben niet alleen longproblemen, maar ook problemen buiten de luchtwegen, zoals chronische vermoeidheid en zenuwpijn. Ongeveer 5% van de patiënten komt te overlijden en dit wordt voornamelijk veroorzaakt doordat zij ook longfibrose hebben of hart- en vaatziekten.
Naast longfibrose en sarcoïdose is er een aantal zeer zeldzame interstitiële longziekten die maar 1 tot 5 keer per miljoen inwoners voorkomen. De ziektelast en het sterftecijfer bij deze ziekten is echter hoog. De belangrijkste voorbeelden van deze ziekten zijn lymphangioleiomyomatosis (LAM), pulmonale alveolaire proteïnose (PAP) en pulmonale langerhans cel histiocytose (PLCH).
Situatie in Nederland
Naar schatting zijn er in Nederland 20.000 patiënten met een longziekte van onbekende oorzaak. Sarcoïdose komt daarbij het meest voor, met naar schatting 5000 tot 8000 patiënten; goede cijfers daarover ontbreken echter. De patiënten zijn gemiddeld 20 tot 40 jaar. Bij bijna 30% is de ziekte chronisch, wat betekent dat de ziekte langer dan twee jaar duurt. In 2010 zijn 27 patiënten overleden aan sarcoïdose, terwijl bij 31 andere sterfgevallen sarcoïdose een secundaire doodsoorzaak was.
Longfibrose telt naar schatting 3200 patiënten, waarbij er 800 tot 1600 nieuwe patiënten per jaar bij komen, voornamelijk mannen tussen de 40 en 70 jaar oud. In 2010 overleden 412 patiënten aan longfibrose, terwijl bij nog eens 98 overledenen longfibrose de tweede doodsoorzaak was.
Therapie
Voor interstitiële longziekten bestaat geen medicijn dat de ziekte kan genezen. Patiënten met sarcoïdose kunnen wel goed reageren op ontstekingsremmende medicijnen zoals corticosteroïden en methotrexaat. Ook is aangetoond dat sommige patiënten baat hebben bij een behandeling met antilichamen. Maar de enige behandeling die het leven kan verlengen, is longtransplantatie. Er zijn echter maar weinig longen beschikbaar voor transplantatie.
De diagnose en behandeling van interstitiële longziekten is complex. Daarom moet dit bij voorkeur worden uitgevoerd door teams van medische professionals in gespecialiseerde centra. Het is aangetoond dat dit de kwaliteit van de zorg verbetert. Organisatie van expertisecentra voor zeldzame ziekten wordt ook sterk ondersteund door de Europese Unie en patiëntenverenigingen. Deze centra zijn een ideale plek voor registratie van patiënten, voor het verzamelen van onderzoeksgegevens en voor biobanken. Voor de interstitiële longziekten wordt de oprichting van gespecialiseerde centra gezien als een voorwaarde voor vooruitgang.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Het best bekend is het onderzoek naar diagnose en behandeling. Zeer sterke onderzoeksgebieden zijn implementatie van nieuwe onderzoeksbevindingen in de zorg voor patiënten en biologische (genetische) mechanismen.
Kansen liggen er nog in het onderzoek naar biologische mechanismen (met een focus op longfibrose), onderzoek naar de oorsprong van de ziekte en onderzoek naar de respons op therapie.
Longkanker en longvlieskanker
Longkanker is de meest dodelijke vorm van kanker.
De ziekte: longkanker
Er is een onderverdeling te maken in kleincellige longkanker en niet-kleincellige longkanker. De kleincellige longkanker is nauw verwant met roken en deze vorm van kanker neemt af: 15% van alle longkanker wordt gevormd door kleincellige longkanker. Dat neemt niet weg dat roken nog altijd de belangrijkste oorzaak is van longkanker.
85% van alle longkanker zijn niet-kleincellige longkanker. Deze kunnen vele verschillende oorzaken hebben.
Klachten bij longkanker zijn onder andere hoesten, opgeven van bloed, kortademigheid en ontstekingen van de luchtwegen. Vooral bij kleincellige longkanker kunnen kwaadaardige cellen zich heel snel delen en door het lichaam verspreiden. Vaak gebeuren die uitzaaiingen al voordat er klachten zijn.
De ziekte: longvlieskanker
Longvlieskanker wordt ook wel borstvlieskanker genoemd. Een andere naam is mesothelioom. Deze vorm van kanker wordt veroorzaakt door blootstelling aan asbest, maar de ziekte openbaart zich meestal pas 20 tot 25 jaar later. Het kan zelfs 40 jaar duren voordat iemand longvlieskanker krijgt.
Symptomen van longvlieskanker zijn pijn in de borstkas, kortademigheid en hoesten.
Situatie in Nederland: longkanker
Elk jaar krijgen 11.000 mensen in Nederland de diagnose longkanker. Het is na prostaatkanker de meest voorkomende kanker bij mannen. In 2010 hebben 6992 mannen en 4443 vrouwen de diagnose longkanker gekregen. Tussen 2004 en 2014 is er een sterke toename geweest van het aantal vrouwen met longkanker: van 2479 tot 4443. Dat is een stijging van maar liefst 79%.
Het aantal mensen dat nooit gerookt heeft en toch longkanker krijgt, is in Nederland gestegen tot bijna 15% van alle gevallen. Daarbij gaat het vooral om jonge vrouwen met kanker in de kliercellen (adenocarcinoom).
Nog altijd is longkanker de belangrijkste oorzaak van sterfte door kanker. In 2011 waren er 10.539 doden in Nederland als gevolg van longkanker: 6585 mannen en 3954 vrouwen.
Van de patiënten met niet-kleincellige longkanker leeft na 5 jaar slechts 10 tot 15%. Van de patiënten met kleincellige longkanker leeft na 5 jaar minder dan 5%. Deze cijfers zijn redelijk stabiel.
Situatie in Nederland: longvlieskanker
Jaarlijks komen er ongeveer 500 patiënten met longvlieskanker (mesothelioom) bij. In 2011 overleden eveneens 500 patiënten: 436 mannen en 64 vrouwen.
In Nederland is asbest verboden sinds 1993, maar aangezien longvlieskanker zich nog kan ontwikkelen tot 40 jaar na blootstelling, zal deze ziekte de komende decennia een probleem blijven.
Therapie: longkanker
Dankzij nieuwe DNA- en RNA-technologie is steeds meer bekend geworden over de ziekte, waardoor de behandeling beter op de situatie kan worden afgestemd. Dit heeft geleid tot verbeterde resultaten. Meer mensen genezen en patiënten krijgen minder giftige stoffen in het lichaam.
Bij een derde van de patiënten is de ziekte lokaal. Voor hen is de aangewezen behandeling gecombineerde chemo-radiotherapie. Dit is een intensieve behandeling met een genezingspercentage rond de 25%.
Is de ziekte nog in een vroeg stadium, dan krijgen patiënten bij voorkeur een operatie of bestraling van een klein deel van het lichaam. In bepaalde situaties wordt aanvullend chemotherapie gegeven.
Patiënten met minder dan 5 uitzaaiingen (oligometastasis) worden naar de nieuwste inzichten behandeld met stereotactische radiotherapie en moderne systemische behandeling (bijvoorbeeld immunotherapie, gerichte geneesmiddelen enzovoort).
Bij 60% van de patiënten die de diagnose longkanker krijgen, is de ziekte al uitgezaaid en is genezing niet meer mogelijk. Een behandeling met chemotherapie is wel mogelijk om de symptomen te verminderen en het proces af te remmen.
Therapie: longvlieskanker
Genezing van longvlieskanker is maar zelden mogelijk. De enige behandeling die bij ongeneeslijk zieke patiënten de symptomen wel effectief kan bestrijden, is chemotherapie. Ook zijn er nieuwe mogelijkheden met bestraling van het borstvlies (Arc radiotherapie).
Onderzoek: sterke punten en kansen
In het onderzoek naar longkanker en longvlieskanker zijn vernieuwing van medische therapie, en implementatie van nieuwe inzichten in de zorg sterke punten.
Kansen op nieuwe inzichten bestaan er in het onderzoek naar preventie en screening, en onderzoek naar zeldzame mutaties en immunotherapie.
Longtransplantatie
Voor veel terminale longziekten is longtransplantatie de enig overgebleven therapie.
De behandeling
Longtransplantatie betekent dat een patiënt één of twee longen krijgt van een overleden persoon. In zeldzame gevallen gebeurt dit in combinatie met harttransplantatie. De meeste volwassen patiënten die in aanmerking komen voor longtransplantatie zijn patiënten met ernstige chronische obstructieve longziekte (COPD), taaislijmziekte, idiopathische longfibrose (IPF) en pulmonale arteriële hypertensie (PAH). Kinderen die in aanmerking komen voor longtransplantatie lijden meestal aan taaislijmziekte of aanhoudende pulmonale arteriële hypertensie (PAH).
Na longtransplantatie moeten patiënten levenslang medicijnen gebruiken om afstoting van de donorlong te voorkomen. Het afweersysteem van de patiënt ziet de nieuwe long namelijk als een ongewenste indringer en probeert de nieuwe long uit te schakelen. In vergelijking met andere organen, zoals lever en nieren, is er bij longtransplantaties een groter risico op chronische afstoting (bronchiolitis obliterans). Om afstoting te voorkomen, zijn er geneesmiddelen die het immuunsysteem onderdrukken. Deze geneesmiddelen zijn de laatste jaren steeds verder verfijnd. Tegenwoordig hebben patiënten met een longtransplantatie ook minder complicaties, zoals infecties.
Dankzij belangrijke ontwikkelingen in het beheer en behoud van donorlongen zullen in de toekomst meer van de nog schaarse donorlongen geschikt zijn voor transplantatie. Bovendien zijn ze in een betere conditie te transplanteren, dankzij nieuwe kennis over de optimale voorbereiding van donorlongen.
Longtransplantatie in Nederland
Per jaar zijn er ongeveer 50 longtransplantaties in Nederland.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Onderzoek dat ook internationaal goed bekend staat, is monitoring van de klinische resultaten na longtransplantatie.
Een kans ligt er in de samenwerking met andere programma’s van orgaantransplantatie op het gebied van complicaties in de periode na de transplantatie.
Door deelname aan nationale en internationale studies kunnen we nog vooruitgang boeken op het gebied van diagnose.
Luchtweginfecties
Volgens de Wereld Gezondheid Organisatie zijn lagere luchtweginfecties doodsoorzaak nummer 3 wereldwijd en nummer 1 in de lage-inkomenslanden.
De ziekte
Luchtweginfecties zijn onder te verdelen in de bovenste luchtweginfecties en lagere luchtweginfecties. Een bekende infectie van de bovenste luchtwegen is verkoudheid. Voorbeelden van lagere luchtweginfecties zijn bronchitis, tuberculose en longontsteking. De longontsteking die wordt veroorzaakt door besmetting, ofwel community-acquired pneumonie (CAP), is een veel voorkomende longziekte.
Tuberculose is een ziekte die nog altijd levensbedreigend is; ook in Nederland is de ziekte nog niet uitgeroeid. Wereldwijd zijn er al 1,5 miljoen mensen aan overleden.
Luchtweginfecties spelen ook een belangrijke rol bij het ontstaan en bij de ernst van een variëteit aan chronische longziekten, zoals astma, chronische obstructieve longziekte (COPD) en taaislijmziekte.
Infecties aan de luchtwegen zijn ook vaak een onderwerp van aandacht in de media. Dit komt vooral door de toegenomen resistentie van bacteriën tegen antibiotica en door opkomende infectieziekten zoals Severe Acute Respiratory Syndrome (SARS) en de pandemische H1N1-griep in 2009.
Onderzoek heeft inmiddels uitgewezen dat longen niet steriel zijn, maar dat ze ook bij gezonde personen microbiële gemeenschappen bevatten. Toch zijn er interessante verschillen in de microbiologie van de longen van gezonde proefpersonen en de longen van patiënten met astma, chronische obstructieve longziekte (COPD) en taaislijmziekte. Deze verschillen zullen in de toekomst het inzicht vergroten in het ontstaan en de ontwikkeling van deze ziekten.
Situatie in Nederland
Infecties van de longen, die worden veroorzaakt door besmetting van mens tot mens (CAP) komt jaarlijks 10,3 keer voor per 1.000 mannen en 10,8 keer per 1000 vrouwen. Deze gegevens zijn gebaseerd op de registratie door huisartsen in 2007. Het aantal gevallen neemt toe met de leeftijd. Ongeveer 90% van alle patiënten die aan de ziekte overlijden zijn ouder dan 65 jaar. In 2011 zijn in totaal 4999 patiënten overleden aan deze vorm van longontsteking.
Kijken we naar tuberculose, dan zien we dat in 2011 1.076 patiënten zijn geregistreerd in Nederland. De sterfte aan tuberculose is relatief laag. Ook is de resistentie tegen antibiotica in Nederland veel lager dan in Zuid-Europese landen.
Therapie
Tuberculose is in het algemeen goed te behandelen. Als er sprake is van een goede gevoelige M. Tuberculosis-stam, wordt tenminste 6 maanden ambulante behandeling aanbevolen. Intensieve begeleiding is vaak nodig, omdat het belangrijk is de medicijnen dagelijks op dezelfde tijdstippen van de dag in te nemen. Anders kan de tuberculose later weer de kop opsteken. Ook kunnen de bacteriën resistent worden, waardoor ze niet meer gevoelig zijn voor de gangbare tuberculosemedicatie.
Er bestaan ook multiresistente tuberculosebacteriën. Dit is wereldwijd een groeiend probleem. In Nederland is de kans op multiresistente tuberculosebacteriën het grootst onder immigranten van Oost-Europa. Met deze vorm van tuberculose wordt de patiënt meestal opgenomen en intensief begeleid om verspreiding te voorkomen.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Onderwerpen die wereldwijd de meeste aandacht krijgen, zijn de onderzoeken naar leefstijl en naar de bestrijding van het ontstaan van luchtweginfecties. Daarbij is sprake van onderzoek onder enorme groepen patiënten om te zien of een behandeling werkt.
Onderzoek naar de behandeling van luchtweginfecties met medicijnen is ook een sterk punt.
Daarnaast is preventie een zeer sterk en belangrijk punt, omdat het voorkomen van luchtweginfecties ook andere longziekten kan voorkomen.
Een belangrijk onderzoeksgebied voor luchtweginfecties is de microbiologie; daar kunnen belangrijke samenwerkingsverbanden ontstaan​​. Dit veld groeit enorm, met name aan de preventieve kant. Daarmee is het een belangrijke kans voor de bestrijding van luchtweginfecties.
Pulmonale arteriële hypertensie (PAH)
Voor artsen is het moeilijk deze ziekte vast te stellen, omdat het een zeer zeldzame ziekte is, waarvan de symptomen lijken op die van astma.
De ziekte
Bij pulmonale arteriële hypertensie is er sprake van een vernauwing van de bloedvaten in de longen. Dit veroorzaakt een hoge bloeddruk in de longen. Klachten die daaruit voorkomen, zijn onder andere vermoeidheid en een moeizame ademhaling.
Er wordt onderscheid gemaakt tussen idiopathische (primaire) pulmonale arteriële hypertensie (IPAH) en secundaire hypertensie. De term idiopathisch geeft aan dat de oorzaak onbekend is. Bij secundaire PAH is de oorzaak bekend.
IPAH komt het meest voor bij jonge vrouwen. Bij een aantal patiënten is de ziekte erfelijk.
Secundaire PAH kan een gevolg zijn van een andere ziekte, zoals chronische longziekten of hartafwijkingen. Het laatste komt het meest voor bij kinderen.
PAH komt ook voor bij auto-immuunziekten en kan optreden in combinatie met leveraandoeningen (portopulmonary hypertensie). Andere oorzaken zijn het gebruik van geneesmiddelen, drugs en vermageringspillen.
Een bijzondere vorm van PAH is het gevolg van verstopping van de bloedvaten. Dit kan veroorzaakt worden door linkszijdige hartafwijkingen, maar de oorzaak kan ook onbekend zijn.
Situatie in Nederland
In 2012 hadden 500 mensen in Nederland PAH. Dat zijn 29 miljoen patiënten per 1 miljoen inwoners. Het aantal patiënten dat er jaarlijks bij komt is ongeveer 36 per jaar, ofwel 2,2 per 1 miljoen inwoners. Er is een lichte stijging van het aantal patiënten, maar dit komt doordat de ziekte beter herkend wordt en doordat patiënten langer blijven leven. In 2009 waren er 268 geregistreerde PAH-patiënten: 209 vrouwen en 59 mannen. In dat jaar was 41% van de patiënten tussen de 41 en 60 jaar en was 36% 61 tot 80 jaar oud.
Therapie
De laatste jaren zijn er nieuwe geneesmiddelen op de markt, maar prognoses zijn nog steeds moeilijk te geven. Sommige patiënten zijn alleen te helpen met longtransplantatie.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Zeer sterke onderzoeksgebieden met goede kans op nieuwe inzichten zijn het onderzoek naar verschijningsvormen van de ziekte, naar de diagnose van de ernst van de aandoening, naar de diagnose van de ziektevarianten en monitoring, en onderzoek naar medische therapie.
Het onderzoek dat na testen in het laboratorium direct door kan naar de praktijk, vormt een extra kans op nieuwe inzichten.
Slaapapneu
In de hele wereld is slaapapneu een toenemend probleem. De verwachting is dat dit een enorme last gaat worden voor de gezondheidszorg.
De ziekte
Slaapapneu is een ziekte warbij de ademhaling is verstoord tijdens de slaap. We kennen twee vormen: het obstructief slaapapneu syndroom (OSAS) en het centraal slaapapneu (CSA). Vooral het obstructief slaapapneu syndroom wordt een enorme last voor de gezondheidszorg, omdat het al 4% van de mannen van middelbare leeftijd treft en 2% van de vrouwen. Bij deze vorm van slaapapneu is er sprake van storend snurken en regelmatige uitval van de bovenste luchtwegen. Het resultaat is dat de luchtstroom compleet (apneu) of gedeeltelijk (hypopnea) stopt, waardoor er minder zuurstof in het lichaam komt. Als dit gebeurt, komt het (sympathische) zenuwstelsel automatisch in actie, zodat de patiënt toch weer gaat ademen. Het betekent wel dat iemand even wakker is uit zijn slaap. Als dit regelmatig gebeurt, dan raakt de slaap zo verstoord, dat de patiënt overdag last kan hebben van slaperigheid. Bovendien zijn er bij patiënten met ernstige slaapapneu aanwijzingen dat ze hartproblemen kunnen krijgen. Meer kennis over zowel de diagnose en behandeling op dit gebied is dringend nodig.
Situatie in Nederland
Het aantal patiënten met het obstructief slaapapneu syndroom wordt in Nederland geschat op 2 tot 3% van de totale bevolking. Onderzoek onder medewerkers van Philips gaf echter een percentage van meer dan 6%. Als de gegevens bij Philips representatief zijn, dan zijn er zo’n 500.000 patiënten met deze vorm van slaapapneu in Nederland. Er zijn echter maar 70.000 patiënten geregistreerd. Het lijkt erop dat er een grote mate van onderdiagnose is.
Therapie
Momenteel zijn er verschillende mogelijkheden voor behandeling van patiënten met obstructief slaapapneu (OSAS). Toch is er nog geen overtuigend bewijs welke behandeling voor welke patiënt het beste is.
De meest bekende mogelijkheden zijn het Mandibulair Repositie Apparaat (MRA) en de Continuous Positive Airway Pressure (CPAP). Het eerste is een soort beugel die ervoor zorgt dat de tong de ademhaling niet meer kan blokkeren en tegelijkertijd de keelholte ruimer maakt. Het tweede is een apparaat dat via een masker kamerlucht in neus en keel blaast, waardoor de keel open blijft.
Een veelbelovende nieuwe therapie is positionele therapie, waarbij voorkomen wordt dat patiënten op hun rug slapen en daardoor minder kans hebben op apneu.
Een andere veelbelovende therapie is neuromodulatie. Daarbij wordt de hersenactiviteit beïnvloed via een elektrische stroom.
Een innovatieve behandeling is een operatie van de bovenste luchtwegen.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Een sterke onderzoeksgebied is therapie, zowel medisch als niet-medisch.
Als het grote aantal onbehandelde patiënten bij het onderzoek betrokken kan worden, dan vormt dat een mooie kans op nieuwe inzichten.
Het onderzoek naar operatie van de bovenste luchtwegen is ook een sterk punt.
Taaislijmziekte (Cystic Fibrosis - CF)
Taaislijmziekte is de meest voorkomende erfelijke ziekte in de westerse landen.
De ziekte
Taaislijmziekte wordt veroorzaakt door een erfelijke afwijking van een eiwit, het zogenoemde Cystic Fibrosis Transmembrane Regulator (CFTR) eiwit. De afwijking is recessief, wat betekent dat iemand de ziekte bij zich kan dragen zonder zelf de ziekte te hebben. Een drager van de ziekte kan deze wel doorgeven aan de kinderen, maar een kind krijgt de ziekte alleen wanneer beide biologische ouders de ziekte doorgeven.
Slijm in het lichaam is nodig voor allerlei processen en het wordt op allerlei plaatsen in het lichaam geproduceerd. Bij gezonde mensen is het slijm in de luchtwegen dun en vloeibaar. Bij mensen met taaislijmziekte is het dik en kleverig. Het taaie slijm in de luchtwegen veroorzaakt allerlei problemen. Vrijwel alle patiënten hebben last van terugkerende en ernstige lagere luchtweginfecties. Uiteindelijk leidt dat tot ademhalingsproblemen en de noodzaak voor longtransplantatie op jong volwassen leeftijd. Meer dan 90 procent van alle patiënten heeft een verminderde werking van de alvleesklier en ontwikkelt diabetes; zij hebben daarvoor levenslang medicijnen nodig. 30 tot 40 procent van de patiënten ontwikkelen naast de taaislijmziekte ook levercirrose. En bijna alle mannelijke patiënten zijn onvruchtbaar.
De prognose van de ziekte is de afgelopen jaren aanzienlijk verbeterd. In de jaren ’50 werden patiënten gemiddeld 15 tot 20 jaar. De huidige patiënten hebben een levensverwachting van 35 tot 40 jaar. Van patiënten die nu geboren worden, is de verwachting dat ze tussen de 40 en 50 jaar kunnen worden.
Situatie in Nederland
Ongeveer 1 op de 30 mensen is drager van taaislijmziekte. Dit leidt tot de geboorte van ongeveer 40 patiënten per jaar in Nederland. In 2011 waren er 1374 patiënten met taaislijmziekte: 53,5% man en 46,5% vrouw. De gemiddelde leeftijd van de patiënten was 19,2 jaar.
Therapie
De behandeling van taaislijmziekte gebeurt in multidisciplinaire teams van artsen in zeer gespecialiseerde centra. Zij geven vroege, agressieve behandeling van luchtweginfecties met antibiotica, gecombineerd met voedingsadvies en fysiotherapie.
Inmiddels is taaislijmziekte in Nederland ook toegevoegd aan het onderzoeksprogramma voor pasgeboren baby´s die een hielprik krijgen. Dit kan de prognoses verder verbeteren en het zal vroege en preventieve therapie gemakkelijker maken. Inmiddels zijn er nieuwe geneesmiddelen op de markt die hopelijk de huidige behandeling van symptomen kunnen omzetten naar een genezing van de ziekte. Deze nieuwe medicijnen zullen de levensverwachting voor patiënten verder verbeteren, maar zullen tegelijkertijd leiden tot een aanzienlijke financiële last voor de samenleving.
Onderzoek: sterke punten en kansen
Onderzoek naar infecties en ontstekingen bij taaislijmziekte is over het algemeen goed.
Ontwikkeling van nieuwe doelen (targets) voor de behandeling en voor beeldvorming over de ziekte is al een sterk punt in Nederland, maar dit kan nog verder worden onderzocht.
Extra mogelijkheden voor onderzoek zijn biologische factoren, verschijningsvormen van de ziekte en diagnose van de ernst van de ziekte.